De vakgroep Klassieke Taal- en Letterkunde van de UvA, waar ik in augustus 1981 mijn opwachting maakte, was een gesloten wereldje met sektarische trekjes. We begonnen met een groep van zo’n 25 studenten van wie er schat ik uiteindelijk zo’n 15 de eindstreep haalden. Ons jaar scoorde twee huwelijken, maar ik heb nooit iets gehad met iemand van de studie, al liep er wel iemand rond tot wie ik me sterk voelde aangetrokken. Ik weet nog, dat zij ooit na een avondje achterop mijn fiets belandde en dat ik niets liever wilde dan linea recta naar mijn huis rijden, maar het gebeurde niet. Jaren later toen we beiden werkten – zij in een of andere dik betaalde consultancy functie – hadden we een afspraak in een café in Amsterdam. Ik kwam uit Den Haag, waar ik mijn ‘baby dag’ had met mijn zoon en er was juist een enorme treinuitval. Ik was uren te laat. Toen ik het cafe binnenliep, was ze weg. Het grappige is, dat we het hier hebben over de laatste jaren pre-mobile phones, 1994, 1995. Hadden we toen wel mobieltjes gehad, had mijn leven er wellicht compleet anders uitgezien en was ik niet de bekendste complotdenker van Nederland geworden. Wat hier niet onvermeld mag blijven is het verhaal, dat deze vrouw ooit op een vlucht naar de VS (ze woonde inmiddels in New York) naast ene R. Lubbers zat, die zich aan haar opdrong op de bekende Lubberiaanse wijze. Maar ik doe de rest van ‘ons jaar’ onrecht door te veel op deze vrouw te focussen hoe mysterieus ze ook was. Het was namelijk een ontzettend leuke en gevarieerde groep, die ik tijdens die jaren altijd wellicht wat heb ondergewaardeerd, omdat ik als enige van mijn jaar lid was van het ASC, het Amsterdams Studenten Corps dat al mijn (seksuele) aandacht opslokte. Het leuke was er met name in gelegen, dat de groep – net als die in het boek van Tartt – van zeer verschillende sociaal maatschappelijke komaf was, anders dus dan de situatie op het ASC, waar vrijwel iedereen afkomstig was uit de ‘elite’ – die tijd nog een woord met een neutrale tot positieve bijsmaak, geheel anders dan nu.
De eerste maanden van mijn studie was ik vrijwel geheel afwezig in verband met introductie en ontgroeningsactiviteiten van het corps en als ik kwam opdagen, lag ik meestal te slapen. Ik maakte in deze groep een ‘vriend voor het leven’ met wie ik nog altijd veel contact heb: hij werd ook journalist en schreef meerdere groundbreaking boeken over archeologische en historische onderwerpen. Genoemd moeten ook worden een Limburger, die het schopte tot rector van een landelijk vooraanstaand gymnasium in Groningen (en zijn vrouw) en een studente, die ‘lid was’ van de Jehova’s getuigen en met wie ik reeds vanaf het eerste begin een speciale band opbouwde. Buiten de collegezalen deden we eigenlijk niet zoveel, maar dat was ook niet nodig, want de studie was zo indringend, alles omvattend en veeleisend, dat we hechte contacten en banden konden ontwikkelen alleen al door samen te studeren, de schokkende gebeurtenissen tijdens de colleges samen te analyseren, te verwerken en te gieren van het lachen over de wantoestanden en academische hysterie, waarmee we ook nog eens vrijwel dagelijks werden geconfronteerd. En dan hebben we het nog niet eens over de ouderejaars, de docenten en professoren, waartussen ook nogal geprononceerde types en karakters rondliepen.
Ik sta thans zo uitgebreid stil bij dit alles, en met name ook bij mijn gevoelens voor ‘mevrouw Lubbers’ omdat ik de debuutroman van Donna Tartt wil bespreken, The Secret History uit 1992. Het boek behandelt de academische avonturen van een groep studenten klassiek Grieks in de VS en qua elitairisme en een wereldvreemde afzondering kwamen wij destijds aardig in de buurt van de groep, die Tartt beschrijft op het Hampden College in Vermont, al schopten wij het niet tot het plegen van moorden en het organiseren van seksuele Dionysische bacchanalen – althans, mocht dat alles hebben plaatsgevonden, is het aan mij voorbijgegaan. Wat ik nog wel weet is, dat we een avond hadden, waarop we een ‘dispuut’ oprichtten naar korporaal model inclusief ‘bullen’ met ronkende Latijnse opschriften. Ook waren er wel allerlei ‘Tarttiaanse’ drama’s en affaires, maar omdat ik in sociale zin vooral bezig wat met het ASC, gingen die vaak langs me heen of liet ik die bewust buiten beeld. Een sterke overeenkomst met de sfeer in het boek van Tartt was de enorme nadruk op presteren en intellect en dat sprak me enorm aan. Ondanks alle waanzin en misstanden, die zo kenmerkend zijn voor een sektarische universitaire gemeenschap (zie ook deel 18 in deze serie over Onder Professoren van W. F. Hermans) was het een fantastische studie op zeer hoog niveau, waarin de intellectuele uitdagingen en mogelijkheden geen grenzen kenden. Een van de hoogtepunten was een ‘werkgroep’ onder leiding van de hoogleraar Griekse Letterkunde, de geniale en onvolprezen J. M. Bremer, over het boek Peri Hupsous (Over het Verhevene) van ene Longinus, al was niet zeker of deze figuur ook de daadwerkelijke auteur was – daarom wordt hij ook wel ‘pseudo Longinus’ genoemd. Deze tekst is zo moeilijk, dat we boven in de studiezaal uren zaten te zwoegen op elke zin en de spanning op college om te snijden was als iemand mocht voordragen wat hij of zij van de vertaling in het Nederlands had gebrouwen. Deze serie colleges, dat kan ik rustig zeggen, behoort tot het mooiste en spannendst, dat ik ooit heb meegemaakt. Een van onze medestudenten, die zich later aanmeldde in ons jaar als ik het me nog goed herinner, heeft dit boek later vertaald. Via Google is dat zo te vinden. Ook ik heb na mijn studie een klassiek werk vertaald, Ars Amatoria van Ovidius. Uit het Latijn, terwijl mijn hoofdvak Grieks was – net als dat van de studenten in de roman van Tartt. Mijn afstudeerscriptie ging over de eerste Olympische ode van Pindarus.
Tegenover de geweldige colleges, zoals die over ‘pseudo Longinus,’ stonden vakken en onderwerpen, die zo krankzinnig en zonder inhoud waren, dat ze slechts voer boden voor grappen en cynisme, zoals Algemene Taalwetenschap, Algemene Litteratuurwetenschap en Vakdidactiek.
Ondanks mijn wat wankele begin hoorde ik tot de eerste groep van jaargenoten,die afstudeerde. Ik gaf een enorm afstudeerfeest thuis in de Mercator buurt in Amsterdam, waar ik inmiddels een groot appartement bewoonde met de toekomstige moeder van mijn zoon. Of ‘mevrouw Lubbers’ daar ook was – ik kan het me niet meer herinneren. Ik ben haar nooit meer tegengekomen, al scheelde het op een moment niet veel. Dat was in 2011 op een event in Felix Meritis in Amsterdam, waar ik binnenliep als ‘vooraanstaand journalist’ inzake de Nederlandse advocatuur. Het was een avond van het Women’s Networking Event ter ere van Marian Kennedy, samen met Eberhard van der Laan (oud minister en oud burgemeester van Amsterdam) grondlegger van het advocatenkantoor Kennedy Van der Laan. Ik zag toevallig, dat haar naam op een guest list stond. Maar ik heb haar die avond niet gezien. Ik had toen wel, ergens achter een gordijn, een verhit en emotioneel gesprek met Eberhard over de ‘affaire Till Kolle’. Maar die kan hier thans niet worden behandeld. Misschien later meer!